IJsclub Eindhoven 75 jaar - deel 2
Het eerste doel: een eigen ijsbaan
Het eerste bestuur kon meteen aan de slag. De eerste werkzaamheden waren het bepalen van de hoogte van de contributie, het samenstellen van commissies voor hardrijden, paar- en schoonrijders, en het opstellen van reglementen. Met name Cappon was “berucht” om zijn regelzucht via duidelijke statuten en reglementen. Met het grote voorbeeld, de Geldropse IJsclub 'De IJsbeer', werd meteen al samenwerking gezocht. De eigen ijsbaan van de vereniging op de Bronzen Wei langs de Eindhovenseweg in Geldrop was het bewijs. Duidelijk was dat een ijsclub alleen floreerde als men over een eigen ijsbaan beschikte. Ook met de ijsclub “Kunst en Vermaak” uit Valkenswaard werden contacten gelegd. Die samenwerking leidde al snel de schaatsstedenontmoeting Eindhoven, Geldrop, Valkenswaard op. Cappon was de man er niet naar om maar rustig af te wachten. In 1947 werd door het gemeentebestuur al toegezegd dat in toekomstige stadsplannen plaats voor een ijsbaan zou worden ingeruimd. Dit kon echter nog wel drie tot vier jaar duren. De goed bespraakte Cappon wilde niet zo lang wachten.
Op de plaats waar nu het zwemparadijs De Tongelreep ligt, lag voorheen een prachtig geoutilleerde natuurijsbaan, beter bekend als de Grote IJsbaan aan de Aalsterweg. Er waren speciale ruimten voor hardrijders, paar- en kunstrijden en een jeugdbaantje. Een 400 meter ovaal en daaromheen een ring van wel 800 meter. Kortom een ideale ijsbaan, die als de omstandigheden dat toelieten, zeer gewild was bij het schaatspubliek in de regio. Op drukke dagen werden wel eens 6000 schaatsers geteld. De baan was in beheer bij de stichting Het Eindhovensch Sportpark. Als de winter wat langer aanhield en het ijs een dikte van 9 cm had bereikt, kon de echte schaatspret in Eindhoven beginnen. Het was duidelijk dat bij enkele graden vorst de grote ijsbaan voorlopig niet te berijden was. Maar echte schaatsers kunnen niet wachten. Als de koorts toesloeg kon op het opengaan van de grote ijsbaan niet gewacht worden. Bovendien was de kans op dooi steeds aanwezig. Als het weer het maar even toeliet dan werd toevlucht gezocht op de vennen. De eerste clubkampioenschappen werden op 28 februari 1947 gehouden op het Diepmeerven langs het Leenderfietspad. De eerste kampioen werd Balt Metselaar, een man die nog vele decennia als laatste met zijn schaatsbeschermers in zijn handen op de kunstijsbaan rondreed. Een ingesleten gewoonte van echte natuurijsbinken. Tijdens de wedstrijd was de temperatuur 6 graden boven nul en het ijs was gewoon pap. En ze klaagden niet.
Aanvankelijk werd de ijsclub ruimte geboden op de Grote IJsbaan. Hier kon men echte wedstrijden en kampioenschappen houden. De baan kon echter alleen gebruikt worden buiten publieksuren. Verder dan een incidenteel gebruik van deze baan is het niet gekomen. Cappon en de zijnen hielden vast aan de eerder ingenomen lijfspreuk “baas in eigen huis”.
In 1958 werd het voorzitterschap tijdelijk overgenomen door de heer H. Rutgers, speciaal tot het bestuur toegetreden om een eigen ijsbaan te realiseren. In korte tijd bereikte Rutgers overeenstemming over het gebruik van een terrein aan de Ontginningsweg bij de boerderij van Kuijpers, in de nieuw te bouwen wijk Hanevoet. Het riviertje de Gender moest zorgen voor het water voor een heuse 400 meter baan. Het terrein heette in de volksmond 'De Vivie'. De gemeente Eindhoven trad op als verhuurder en de ijsclub kreeg de plicht om zelf voor het beheer van de ijsbaan zorg te dragen.
Ingaande de winter van 1959 ging een lang gekoesterde wens in vervulling. De Vivie luidde een avontuurlijke en energieke periode in. Nu werden bestuur en leden geconfronteerd met de immer onzekere factor 'ijs-en-weder-dienende'. Men kon vergaderen en regelen wat men wou maar de natuur bepaalde of er al dan niet geschaatst kon worden op een eigen baan. Zodra Koning Winter zich aankondigde werden met creativiteit en inventiviteit de handen ineen geslagen om snel de baan te openen en publiek binnen te krijgen. Allereerst moest de ijsbaan tijdig onder water worden gezet. Zodra de vorst inviel was het zaak het waterpeil in stand te houden zodat er een egale ijsvloer kon ontstaan. Frits Loots had een loodgieterszaak en hij was de man die geknipt was om de waterpomp te beheren. Een ander persoon die in de winter uitgevroren was, en dus dan tijd had, was Martin Barel. Hij kreeg later bekendheid als landelijk starter bij schaatswedstrijden. En van de leden werd verwacht dat die gewoon een handje meehielpen.
Al op 7 november 1962 moest het bestuur bij de gemeente haar financiële nood klagen. Vrijwel ijsloze winters hadden het aanwezige kassaldo zodanig aangetast dat na drie jaar eigen ijsbaanbeheer ruim fl.3.000,- schuld hadden opgeleverd. De gemeente was de ijsclub genadig. De schuld werd gesaneerd. Op voorwaarde dat de club de baan bleef exploiteren werd zelfs een jaarlijkse garantie verleend van fl.1.000,- in een eventueel tekort. De winter van 1962/1963, bij eenieder genoegzaam bekend, werd een financiële opsteker. Vanaf eind december tot half februari kon op de Vivie geschaatst worden. Van de garantiesubsidie is nooit gebruik gemaakt. Stadsuitbreidingen slokten uiteindelijk de Vivie op. In 1968 werd er het laatst op geschaatst. Echt ongelukkig was men echter niet. Het ideaal van een eigen ijsbaan had zijn prijs. Het perspectief van een kunstijsbaan kwam steeds dichterbij. Een nieuw doel diende zich aan.
(Wordt vervolgd)
Thijs van het Natuurijs