1997 - Verslag Elfstedentocht

Elf Steden

Toen ik bij Philips in dienst trad was het eerste dat ik aan mijn baas moest vragen: als er nou over 3 dagen een elfstedentocht is, kan ik daar dan vrij voor krijgen? Mijn baas was een man die zelf op een dag goed was voor 100 schaatskilometers, maar die zich niet kon voorstellen dat anderen gezond en wel verder konden komen, dus hij keek wat zuinig. Gelukkig viel de dooi in, en toen een maand later (21/2/85) de elfstedentocht alsnog door ging vond ik dat ik ondertussen voldoende recht op een vrije dag bij elkaar had gewerkt en schaatste ik de tocht, enigszins tot mijn eigen verbazing en die van mijn baas, zonder problemen uit (of, nou ja, daar kom ik zo op terug).

Elfstedenkoorts

Een jaar later [1986] werd mij gevraagd of ik een colloquium wilde houden over mijn werk. De datum werd geprikt op 21/2/86, precies een jaar na de elfstedentocht dus. Dit wordt een bijzondere datum voor mij, dacht ik. En ach, een eventuele tocht is nooit precies een jaar later,dacht ik daarbij. Drie weken voor het colloquium begon het te vriezen dat het kraakte. Meer en meer begon het erop te lijken dat er weer een elfstedentocht gehouden kon worden, en meer en meer leek vrijdag de 21e de meest geschikte datum. Ik nam het probleem op met de colloquiumleider. Dit was een Engelsman die niet wist wat schaatsen was. Deze liep linea recta naar m'n baas, en deze kwam vervolgens met een diepe en vaderlijke stem die geen tegenspraak duldde melden dat ik dit niet kon maken. Die nacht kon ik niet slapen. De volgende ochtend stapte ik naar m'n baas en zei: "Sieb, als ik m'n ogen dicht doe zie ik schaatsertjes, ik moet die tocht rijden." Hij concludeerde: "We moeten het kennelijk als een geval van ziekte beschouwen..." Een wijs man. Het woord 'elfstedenkoorts' bestond toen nog niet, maar de diagnose was correct. Er kwam een lichte dooiaanval en de tocht werd uiteindelijk vijf dagen later verreden (26/2/86). Ik volbracht de tocht en het colloquium zonder al te veel problemen.

 

Verleden jaar [1996] dreigde de tocht ook weer door te gaan. Toen het er echt om spande zat ik in Oostenrijk en ik had dus dagelijks contact met Nederland. Nodeloos te vertellen met welke gevoelstemperatuur dat gepaard ging: in een straal van 10 meter om de telefooncel was alle sneeuw gesmolten. Alleen omdat de tocht toen niet op een termijn van 36 uur georganiseerd kon worden, is de tocht niet doorgegaan en is mij een overhaaste terugkomst bespaard gebleven.

 

Het zal duidelijk zijn, toen dit jaar [1997] de vorst met de kerstdagen inviel en alle bazen mij uberhaupt niet op het werk wilden zien, was ik de koning te rijk. Anderhalve week vrij en een prachtige, dikke ijsvloer. Ik heb ervoor gezorgd dat ik vanaf 2e kerstdag elke dag op het ijs stond. Eerst moesten de spieren een continue belasting van een uur of drie aan kunnen. Op oudejaarsdag, toen het zo koud was en zo hard waaide, heb ik geexperimenteerd met de kleding: vier dunne lagen op de benen, vijf op het lijf, drie om het hoofd en twee om de handen bleek voldoende. Twee dagen voor de tocht de generale: een tocht van 125 km over de Noord-Hollandse ringvaarten. Als ik deze goed uit kon rijden en snel genoeg hersteld was, was ik er klaar voor. Halverwege deze tocht werd bekend dat het zaterdag zou worden. Ik werd even zenuwachtig, maar hervond snel het ritme en reed in iets meer dan zes uur de tocht uit, met het gevoel dat ik nog wel verder kon. Dat zat dus wel goed. Marianne, mijn vriendin, had ondertussen ook niet stil gezeten. Toen bekend werd dat het zo snel zou doorgaan benaderde ze alle mensen op haar werk wiens naam op -stra, -ma en -ga eindigde, en kon, toen ik haar ophaalde, met een brede grijns melden dat zij een slaapplaats in Leeuwarden voor ons had geregeld.

Het waren gastvrije mensen en ik heb lekker gelegen, maar kan helaas niet melden dat ik ook goed geslapen heb. Ik had het al twee keer meegemaakt en ik wist precies hoe het zou gaan, maar toch ben ik in die nacht twee keer door het ijs gezakt en vijf keer te laat gestart. Uiteindelijk stond ik toch gewoon om half zeven in het vak van de 5000-ers. Er wordt (tot nu toe, maar de berichten zijn dat dit gaat veranderen) op volgorde van aanmelding bij de vereniging gestart, en omdat ik mij voor de hausse van '85 heb aangemeld, heb ik dus een gunstig startnummer: ik heb nu al drie keer slechts een uur na de wedstrijdrijders mogen starten. Dit scheelt natuurlijk veel, het betekent dat je die afschuwelijke tegenwindstukken voornamelijk met daglicht kunt rijden. Ik stond om 10 voor zeven op het ijs en tot IJlst was het donker. Net toen het begon te schemeren en ik dacht dat ik het ergste gehad had, hapte een scheur toe en gleed ik na een fraaie buiteling 20 meter door. De goede kant op, dat wel. Tot aan Stavoren ging het vervolgens voorspoedig, maar de kracht waarmee we daar heen geblazen werden baarde wel zorgen. Na Stavoren was het 110 km onafgebroken tegenwind, wellicht met uitzondering van Bolsward-Harlingen waar de wind half zij, half tegen zou zijn. Er was voorspeld dat de wind in de loop van de dag zou afnemen, maar ik geloof niet dat iemand daar iets van gemerkt heeft. Het werd op weg naar Hindeloopen al snel duidelijk dat je het niet alleen moest willen doen. Een enkeling probeerde dat wel, maar die haalde je dan meestal na een paar kilometer al weer in. De rest van de rijders schaarden zich in een lang lint, waarbij me opviel dat er niet veel bereid waren zo'n lint te trekken.

Borstvoeding

In Hindeloopen stond Marianne met wat sportdrank. Van de vorige keren wist ik dat ik voornamelijk behoefte zou hebben aan vocht en dat dat niet te koud moest zijn, en zij had een ingenieus systeem ontwikkeld om deze drankjes op lichaamstemperatuur aan te bieden. In de snijdende kou voelde dat voor mij echter heerlijk warm aan. Daarna snel weer door, en in Bolsward hoorde ik dat Angenent de wedstrijd had gewonnen. Ik hoor altijd in Bolsward wie de wedstrijd gewonnen heeft, ik rij gewoon op het halve tempo van die jongens. Ik had me voorgenomen dit keer verder te zijn, maar dat zat er dus niet in. In Harlingen zat ik op 116 km en bedacht dat elfstedenkilometers toch wel echte kilometers zijn. Dit is tegenstelling tot toertocht-kilometers die op z'n hoogst 900 meter waard zijn. Ik voelde me al een stuk minder fit dan na de 125 km van twee dagen tevoren, en het was niet omdat ik daar nog niet van hersteld was.  Na Franeker komt Ried, en daar zou Marianne weer zou staan.  Dat is slechts 5 km maar het leek eindeloos. Het was echt niet leuk meer. Ik bedacht dat ik nu niet meer echt voor m'n plezier aan het schaatsen was, en herinnerde me plotseling dat ik dat de voorgaande twee keren ook al gevonden had. Merkwaardig genoeg heb ik me dat in de tussenliggende elf jaren nooit meer herinnerd. Eitjes waren het geweest, de vorige tochten, in mijn herinnering. Maar nu wist ik het plotseling weer.

 

In Ried was ik blij dat ik even kon zitten. De koek en zopie was uit de wind en de sportdrank ging er in als borstvoeding. Ook al had ik maar een klein kwartiertje gezeten, het ging daarna een stuk beter. Ik kreeg aansluiting bij een kluppie dat een hoog tempo had en heel stabiel reed, de kilometers naar Berlikum waren zo voorbij. Een kilometer of wat later meldde een bord langs de route dat er slecht ijs op komst was, en dat was niet overdreven.  Slechts twee smalle stukken waren beschaatsbaar die werden gescheiden door de befaamde 'langsscheur'. Hier heb ik dan ook mijn enige val bij daglicht gemaakt: de ene schaats kwam in de scheur, de andere in het kwalsterijs ernaast en ik kwakte bovenop mijn horloge.  Daar kwam ik overigens pas een kilometer of wat later achter omdat ik last bleef houden van mijn pols. Met de handen op je rug steunen deze op je pols ter hoogte van je horloge. Inspectie leerde dat het glas was versplinterd en dat talloze kleine scherfjes in m'n huid drukten.

 

Nabij Finkum hoorde ik plots mijn naam scanderen. Tot mijn verbazing stond Marianne ook daar en zij had een aantal andere toeschouwers zover gekregen om mij luidkeels aan te moedigen.  Bartlehiem was nu plots zo ver niet meer. De afstand vandaar naar Dokkum leek echter des te groter, temeer daar het danig ging schemeren. Om daar toch snel te komen stichtte ik een kluppie. In de achterliggende kilometers had ik geleerd hoe dat moest. Als je weer een beetje kracht had ging je je eigen tempo rijden. Je haalde dan langzaam de kopman in van het treintje waar je in zat, en vanzelfsprekend kreeg je allerlei mensen achter je aan die het hogere tempo ook wel aanstond. Na een kilometer of twee, als je het dan zelf wel weer even gehad had met de wind, rechtte je de rug en draaide je na een plaats of zes weer in. Niet achteraan, want dan heb je teveel last van het harmonica-effect. Net had ik mij zodoende comfortabel in het door mijzelf gestichte treintje genesteld, of er hapte weer een scheur toe. Ik klapte met nogal een plof op het ijs waardoor ik niet zo snel op kon staan. Vroeger, in tijden dat de winnaars van de wedstrijd nog hand in hand over de finish gingen, wachtte men als vanzelfsprekend als er iemand viel. In de huidige tijden lijkt wachten zelfs voor toerrijders al te veel gevraagd, want ze reden gewoon door, blij als ze kennelijk waren met het nota bene door mij ingestelde tempo. Mooie boel.  Maar ik werd gered door het overweldigende aantal dat klaarblijkelijk gecharmeerd was van mijn tempo.  Het kluppie bleek namelijk wel een man of vijftig lang te zijn, en zodoende kon ik toch nog precies achteraan aansluiten.

De kluts kwijt

In Dokkum werd ik binnengehaald als een held. En eerlijk is eerlijk,zo voelde ik me ook. Je hebt dan 60 km onafgebroken wind op kop gehad en dat was die zaterdag niet gering. Niet alleen ik werd binnengehaald als een held, elke schaatser werd dat. Franeker was reuze gezellig en Bartlehiem een feest, maar in Dokkum werd elke schaatser individueel en hartverwarmend begroet. Op het ijs is er niemand, buiten de rijders is dat leeg, maar langs de kant staan acht of misschien wel tien rijen dik mensen. Allemaal hadden ze dit jaar het oranje Unox-petje op en dat was een bijzonder vrolijk gezicht. En dan het kabaal dat ze maken. Alsof je een voetbalstadion binnenrijdt. Op weg daarheen vraag je je af waarom Dokkum zo ver weg moet liggen, maar zodra je er binnenrijdt ben je de vermoeienissen vergeten. Het loont, om Dokkum aan te doen tijdens zo'n tocht.

Terug naar Leeuwarden was gratis. De rug recht, de zeilen uit en je moest oppassen dat je niet te hard ging. Het was ondertussen donker geworden en ik ben een aantal maal bijna de kant in gereden. Sommige mensen hadden lampjes mee, maar ik vind dat niet prettig. Je ziet het meest als je ogen geheel gewend zijn aan het donker. Vlak voor Bartlehiem stond Marianne voor de laatste keer. Ze vertelde dat een schaatser haar de weg had gevraagd. Tussen Bartlehiem en Dokkum kan je dat verkeerd doen, dus ze vroeg of hij al gestempeld had.  Het concept 'stempelen' bleek echter in zijn geest niet meer activeerbaar te zijn. Ook zijn stempelkaart kon hij niet meer zelfstandig produceren. Ze vroeg hem daarop of hij eigenlijk wel aan de elfstedentocht meedeed, maar op hetzelfde moment zag ze aan zijn oranje anti-zwartrijdersband dat dat het geval was. Maar ook het begrip 'elfstedentocht' was teveel voor hem op dat moment. Ik heb nooit geweten dat het mogelijk is dat je letterlijk niet meer weet waar je mee bezig bent. Ook zonde. Leef je jaren naar een Elfstedentocht toe, mag je hem eindelijk rijden terwijl duizenden je om je startrecht benijden, weet je na afloop niet meer dat je hem gereden hebt.  Marianne heeft hem aan een aantal schaatsers meegegeven om hem bij de eerste EHBO post veilig te stallen. Zelf meelopen is gevaarlijk omdat je dan te laat gezien wordt door schaatsers die je met hoge snelheid komen aanwaaien.

Absoluut record

Om vijf voor half acht gleed ik over de finish. Dat is natuurlijk een mooi moment. Het publiek eert je als een held, maar het publiek levert zelf natuurlijk ook een enorme prestatie. Ik heb nooit echt stuk gezeten en heb mij dus de hele tijd goed warm kunnen schaatsen. Het publiek staat echter eenvoudigweg kou te lijden en er is niks dat ze daar aan kunnen doen, en toch staan ze uren achtereen schaatsers binnen te juichen. Dat geeft een heel bijzondere sfeer. Klunend stapte ik vervolgens in de bus naar het FEC, omdat ik mijn schoenen bij de start had achtergelaten. Wie de televisiebeelden heeft gezien weet hoe groot de berg met schoenen was die dit uiteindelijk heeft opgeleverd.  Ik had mij echter een vergelijkbare berg van de vorige keren tijdig herinnerd, en daarom had ik mijn schoenen in een plastic zak gedaan met daaromheen een grote rode strik met mijn startnummer. Dit was een passende verpakking, want het was voor mijn voeten een groot geschenk dat ze zich zo snel in soepel en warm schoeisel konden laten glijden. Toen Marianne mij vervolgens in de wemelende massa van het FEC op de schouder tikte, wist ik dat het nagenieten kon beginnen.

 

Koning Winter had het geheel er in anderhalve week doorgejast, een absoluut record, en hij had het ook nog eens precies in de kerstvakantie gelegd. Zodoende kon ik mij daags na de vakantie uitgerust en fit weer op het werk melden. Ik neem aan tot grote tevredenheid van al mijn bazen.

Hugo van Leeuwen
16 januari 1997